Goed nieuws voor zoetekauwen - van snoep eten krijg je dus niet nog meer cravings
In dit artikel:
Een nieuw onderzoek van Wageningen University in samenwerking met Bournemouth University bestrijdt de veelgebruikte veronderstelling dat het eten van zoetigheid je smaak zodanig verandert dat je later meer zoetigheid wil — de zogenaamde 'zoetekauwhypothese'. De studie, gepubliceerd in de American Journal of Clinical Nutrition en geleid door professor Katherine Appleton, volgde 180 gezonde volwassenen die willekeurig werden verdeeld over drie dieetgroepen. Gedurende zes maanden kregen deelnemers ongeveer de helft van hun dagelijkse voedsel en drinken aangeboden met verschillende niveaus van zoetheid (afkomstig van suiker, caloriearme zoetstoffen, fruit en zuivel); daarna volgde een follow-up van vier maanden.
De uitkomst was duidelijk en consistent: veranderingen in de hoeveelheid geconsumeerde zoete smaken beïnvloedden niet de voorkeur voor andere zoete voedingsmiddelen, de totale inname van zoetigheid of het lichaamsgewicht. Met andere woorden, wie gedurende zes maanden veel zoete smaken at, ontwikkelde geen sterkere voorkeur voor zoet; wie weinig zoet at, verloor zijn smaak voor zoet niet. Na de interventie keerden deelnemers uit de lage- en hoge-zoetheidsgroepen bovendien vanzelf terug naar hun oorspronkelijke consumptieniveau. Appleton vat samen dat de voorkeur voor zoetheid op volwassen leeftijd "zeer stabiel" lijkt te zijn.
Belangrijke nuancering: het onderzoek keek naar de smaakbeleving van zoetheid afkomstig uit verschillende bronnen, maar niet specifiek naar vrije suikers als categorie. Vrije suikers — toegevoegde suikers en suikers in bijvoorbeeld honing en siropen — blijven volgens bestaande literatuur gekoppeld aan een hogere energie-inname en een verhoogd risico op overgewicht. De onderzoekers benadrukken dan ook dat hun bevindingen niet betekenen dat men onbeperkt suiker moet consumeren; ze pleiten ervoor aanbevelingen voor gewichtsbeheersing en volksgezondheid te richten op het terugdringen van vrije suikers en niet op het proberen te veranderen van iemands basisvoorkeur voor zoetheid.
Praktische implicaties zijn tweeledig: enerzijds kan dit bevrijdend werken voor mensen die worstelen met het idee dat één keer zondigen leidt tot oncontroleerbare trek in zoet; anderzijds blijft het verstandig om aandacht te besteden aan de bron en hoeveelheid toegevoegde suikers in het dieet. De studie betrof alleen volwassenen, dus uitspraken over kinderen zijn niet onderzocht hier — al zien de onderzoekers geen sterke reden om andere patronen te verwachten op basis van bestaande kennis.
Kort gezegd: je smaakvoorkeur voor zoet lijkt bij volwassenen hardnekkig, maar dat ontslaat voedingsadviezen niet van hun taak om vrije suikers te beperken ter bescherming van de gezondheid.